Evelien, laat ik haar zo noemen, had voor mijn vak in periode 3 een onvoldoende. Vreemd, want in de twee vorige periodes haalde zij ruim voldoende. Ik heb de gewoonte om ook bij andere vakken te kijken hoe een leerling ervoor staat. Ik zag dat haar rapportcijfers over de hele linie onderuit gingen. Ik bekeek niet alleen de eindcijfers, maar ook de cijfers in periode 3 en constateerde dat zij aan het begin van deze periode diepe onvoldoendes had behaald voor alle vakken en daarna wisselende resultaten. Uit de notities in het leerlingvolgsysteem kon ik niet opmaken dat er iets aan de hand was. Toch baarde de cijferreeks aan het begin van periode 3 mij zorgen. Tijdens de leerlingbespreking wees ik op datgene wat mij opgevallen was en stelde ik de mentor de vraag:”Is er iets gebeurd met Evelien aan het begin van februari of is er thuis iets?” De mentor had geen informatie gekregen. Als vakdocent heb ik met Evelien wel gesproken over haar cijfers voor Duits en hoe het komt, dat ze nu zulke wisselende cijfers heeft. Ze antwoordde, dat ze wel leerde, maar eigenlijk te laat begon. Tot zover.

Ik had niets meer vernomen over de slechte cijfers in periode 3 en ik vroeg me af of de mentor inmiddels geïnformeerd had. Deze week had Evelien mondeling bij mij en dat ging goed. Als antwoord op mijn laatste vraag:”Is er misschien thuis iets gebeurd, omdat je in februari voor alle vakken diepe onvoldoendes haalde?”, vloeiden de tranen rijkelijk. Haar vader had een zware operatie gehad. Ze had haar mentor hierover niets verteld. Ik vroeg haar of ze er bezwaar tegen had, dat ik haar mentor dit zou vertellen. Dat had ze niet. De mentor sprak ik ’s middags nog uitgebreid en volgende week ga ik nog even bij de mentor langs.